Graag neem ik je mee in mijn avontuur om meer te begrijpen over gevaarlijke stoffen
Dit naar aanleiding van mijn opleiding arbeidshygiene.
Een uitgebreide toelichting waarbij je in 7 stappen door Wim van Alphen snel zicht hebt op deze complexe materie.
Veel leesplezier!
Inhoud
1. Definitie en begrippen
2. Wettelijk kader
3. Verschillende groepen gevaarlijke stoffen en hun effecten
4. Registratie en vaststellen blootstelling
5. Opslag
6. Informeren van medewerkers
7. Herkennen, evalueren en beheersen
1. DEFINITIE EN BEGRIPPEN
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid en gezondheid
van mensen. Deze stoffen kunnen zitten in verpakte producten, zoals schoonmaakmiddelen,
kitten, verven en smeermiddelen. Ook kunnen gevaarlijke stoffen tijdens het werk ontstaan.
Voorbeelden hiervan zijn lasrook, hout- en kwartsstof en dieselmotoremissie. Daarnaast kan ook
doelbewust met gevaarlijke stoffen worden gewerkt zoals in laboratoria, de procesindustrie en bij
tal van bedrijven die chemische producten maken.
In het Arbobesluit worden als gevaarlijke stoffen omschreven: stoffen, mengsels of oplossingen
van stoffen waaraan werknemers bij de arbeid worden of kunnen worden blootgesteld die
vanwege de eigenschappen van of de omstandigheden waaronder die stoffen, mengsels of
oplossingen voorkomen gevaar voor de veiligheid of gezondheid kunnen opleveren.
Belangrijk bij gevaarlijke stoffen is niet alleen het gevaar van de stoffen zelf, dit behoort tot de
intrinsieke eigenschappen van de stof, maar ook de risico’s zijn belangrijk. Of de stoffen ook
daadwerkelijk een risico vormen voor de mens hangt af van of de mensen aan deze stoffen
worden blootgesteld en hoe frequent en hoe lang. Na het bepalen van de hoogte van de
blootstelling dient deze te worden vergeleken met grenswaarden om zo te bepalen of er
daadwerkelijk sprake is van een gezondheidsrisico of niet.
Grenswaarden
Om het risico van blootstelling te kunnen beoordelen zijn referentiepunten of
gezondheidskundige grenswaarden nodig. Deze maken duidelijk wanneer de blootstelling
aanvaardbaar is en wanneer er maatregelen moeten worden genomen. Sommige van deze
grenswaarden hebben een wettelijke status, de zogenaamde publieke grenswaarden. Andere
zijn grenswaarden die binnen een branche zelf zijn vastgesteld (de zogenaamde private
grenswaarden).
In het Arbobesluit wordt als grenswaarde gedefinieerd:
1°. de limiet van de concentratie of van het tijd gewogen gemiddelde van de concentratie voor
een gevaarlijke stof in de individuele ademhalingszone van een werknemer gedurende een
gespecificeerde referentieperiode;
2°. de limiet van de concentratie in het passende biologische medium van een gevaarlijke stof,
de metabolieten daarvan of een indicator van het effect van de betreffende stof gedurende een
gespecificeerde referentieperiode;
De grenswaarden zijn te verdelen in veiligheidsgrenzen en gezondheidsgrenzen.
Veiligheidsgrenzen
Veiligheidsgrenzen kunnen betrekking hebben op de fysische eigenschappen van de stof. Zo
bestaan er grenzen voor de concentratie van brandbare dampen.
Een voorbeeld: (licht) ontvlambare stoffen hebben een laag vlampunt. De damp die boven het
vlampunt tot ontbranding of explosie kan komen, moet echter wel in bepaalde concentraties
aanwezig zijn, wil ontsteking kunnen plaatsvinden. Deconcentratie aan brandbare dampen moet
boven de Laagste explosiegrens (Lower Explosion Level of LEL) en beneden de Bovenste
Explosiegrens (Upper Explosion Level of UEL) zijn. De hiervan afgeleide veilige grenswaarde
als maximaal toelaatbare concentratie van damp in de lucht is een tiende van de LEL van de
stof. LEL’s worden meestal uitgedrukt in percentages damp in de lucht. De LEL van tolueen
bedraagt 1,2%. Dit betekent dat er een explosie kan plaatsvinden als 1,2% van de atmosfeer
bestaat uit tolueendamp. De veiligheidsgrenswaarde is dan 0,12%. Er dus wordt een
veiligheidsfactor van 10 gehanteerd.
Ook voor zuurstofverdringende gassen zoals stikstof, kooldioxide en argon zijn
veiligheidsgrenzen vastgesteld. Gassen, dus stoffen met een hoge mate van vluchtigheid,
kunnen bij ongecontroleerd vrijkomen het zuurstofniveau in de lucht omlaag brengen zodat
verstikkingsgevaar dreigt. Normaal is het percentage zuurstof in de lucht ca. 21%; al bij waarden
lager dan 18% zijn gezondheidseffecten te verwachten. Ook hiervoor zijn
veiligheidsgrenswaarden vastgesteld.
Gezondheidsgrenzen
Ook zijn er grenzen vastgesteld voor gezondheidseffecten. Voorheen waren dit de MAC-waarden: de maximaal aanvaarde concentratie van stoffen in de lucht. De grenswaarden
worden uitgedrukt in milligram per kubieke meter lucht (mg/m3
) of in deeltjes per miljoen deeltjes
lucht (ppm: parts per million). De grenswaarden zijn meestal tijdgewogen gemiddelden van 8
uur, de duur van een werkdag). Kortdurende piekblootstellingen mogen dan voorkomen zo lang
(gemeten over 8 uur) de waarde maar onder de grenswaarde ligt. Als piekblootstellingen
schadelijk blijken te zijn, worden grenswaarden over een kortere periode vastgesteld. Zo is in
2003 voor een twintigtal organische oplosmiddelen de grenswaarde als het tijdgewogen
gemiddelde over vijftien minuten vastgesteld op tweemaal de grenswaarde TGG 8 uur. Dit
vanwege het gevaar van het organisch psychosyndroom. Bij blootstelling van hoge
concentraties aan deze stoffen kunnen de hersenen worden aangetast, ook bij regelmatige
kortdurende te hoge blootstellingen. Luchtgrenswaarden bieden niet automatisch bescherming
tegen blootstelling die langs andere routes plaatsvindt (via de huid of via inslikken).
Grenswaarden worden jaarlijks gepubliceerd. Bovendien kunnen de laatste wijzigingen worden
bekeken in de Databank Grenswaarden op de internetpagina van de SER (www.ser.nl).
Sinds 1 januari 2007 is een nieuw grenswaardenstelsel voor gevaarlijke stoffen van kracht. De
Subcommissie MAC-waarden is daarbij omgevormd tot Subcommissie Grenswaarden Stoffen
op de Werkplek (GSW). Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen private en publieke
grenswaarden.
De overheid stelt publieke (= wettelijke) grenswaarden vast. Deze gezondheidsgrenzen zijn
gebaseerd op de intrinsieke eigenschappen van een stof. De grenswaarde die door de overheid
is vastgesteld is als volgt omschreven:
‘De luchtgrenswaarde van een stof is de maximale aanvaarde concentratie van een gas, damp,
nevel, of van een stofvormig agens in de lucht op de werkplek. Bij de vaststelling ervan wordt
zoveel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat die concentratie bij herhaalde expositie ook
gedurende een langere tot zelfs een arbeidsleven omvattende periode – voor zover de huidige
kennis reikt – in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers als dat van hun
nageslacht niet benadeelt.‘ In bijlage XIII van de Arboregeling zijn de publieke grenswaarden
beschreven:
– Bijlage XIIIa: niet ca-stoffen (Europese verplichting) op basis van gezondheids-
waarden (Gezondheidsraad)
– XIIIB 5- carc. stoffen op basis van gezondheid en haalbaarheid (SER).
Uiteindelijk streven extra kankerrisico van 10-6.
De wettelijke grenswaardes zijn gebaseerd op de Gezondheidsraad of SCOEL: de Europese
Scientific Committee on Occupational Exposure Limits.
Als geen wettelijke grenswaarde bestaat, dan dienen er private gezondheidskundige
grenswaardes te worden vastgesteld door werkgever en werknemers. Nagegaan moet daarbij
worden of er een grenswaarde is van de gezondheidsraad of SCOEL of mogelijk een REACH
DNEL waarde. Deze Derived No Effect level (DNEL-waardes zijn afgeleid van de zogenaamde
No Adverse Effect Limits (NOEL) die vastgesteld zijn met dierproeven. Daarbij worden ruime
veiligheidsfactoren gehanteerd omdat beoordeling door Gezondheidsraad en SCOEL
achterwege blijft. Daardoor is DNEL meestal lager dan de vroegere MAC-waarde. Dit kan tot
een factor 10 schelen.
Als er geen DNEL waarde bestaat dan moet gekeken worden of er in het buitenland een
grenswaarde is vastgesteld. Zo niet dan moet een grenswaarde worden vastgesteld op basis
van toxicologische gegevens.
Steeds meer wordt gewerkt met zogenaamde DALY’s.
De effecten voor de gezondheid kunnen worden onderscheiden in:
• Aantal nieuwe gevallen per jaar
• Aantal sterfgevallen per jaar
• Verloren levensjaren
• Verloren gezonde levensjaren
De gezondheidseffecten zijn omgewerkt naar een door de WHO ontwikkelde maat voor de
ziektelast, de “DALY” (Disability Adjusted Life Years). De DALY wordt berekend uit de som van:
de verloren levensjaren door voortijdige sterfte, en de jaren geleefd met ziekte, waarbij wordt
gecorrigeerd voor de ernst van de ziekte. Dus de Daly is een combinatie van het verlies aan
kwantiteit van leven (minder jaren leven) en het verlies aan kwaliteit van leven (verlies door jaren
in ziekte doorgebracht). Deze laatste wordt vermenigvuldigd met een factor 0,1 – 1 die
maatgevend is voor de ernst van de ziekte. Als bijv. een ziekte een wegingsfactor 0,5 heeft,
betekent 1 jaar leven met deze ziekte gelijk aan een half jaar verloren door vroegtijdige sterfte.
Op deze wijze kunnen verloren levensjaren en ziektejaar-equivalenten worden opgeteld tot
DALY’s. Door de gezondheidseffecten te meten in een uniforme maat, de DALY, kan een
vergelijking gemaakt worden tussen effecten van gevaarlijke stoffen en van andere
arbeidsomstandigheden.
De DALY is dus een maat voor gezondheidsverlies, uitgedrukt in tijdseenheden.
Bijvoorbeeld: Longkanker: 8500 doden/jr. jaarincidentie 9.100 en 128.400 DALY’s.
2. WETTELIJK KADER
Belangrijke wettelijke kaders voor het produceren, transporteren, gebruiken en afvoeren van
gevaarlijke stoffen zijn beschreven in:
• De Arbowetgeving
• De CLP-verordening
• REACH
• ADR (voor het vervoer)
Arbowetgeving
De algemene wettelijke bepalingen ter bescherming van werknemers tegen stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid staan in hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. Daarin wordt een
algemeen kader geschetst voor het werken met of het op de werkplek aanwezig zijn van álle
stoffen die schade aan de gezondheid of hinder voor werknemers kunnen veroorzaken.
In de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) dienen de specifieke risico’s die verbonden zijn
aan het werken met en de opslag van de gevaarlijke stoffen geïdentificeerd, geïnventariseerd en
geëvalueerd te worden. Tevens dienen de maatregelen te worden aangegeven ter beheersing
van de risico’s.
Voor explosieven, asbest, vuurwerk, propaansulton, 2-naftylamine en de zouten daarvan, 4-
aminodifenyl en de zouten daarvan, benzidine en de zouten daarvan, 4-nitrodifenyl, zandsteen,
benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen, loodwit en vluchtige organische stoffen gelden
aanvullende bepalingen. Deze zijn beschreven in het Arbobesluit.
Tevens worden in de arbowetgeving regels gesteld voor bedrijven met grotere hoeveelheden
aan bepaalde gevaarlijke stoffen. Die bedrijven worden op basis daarvan ingedeeld in BRZObedrijven, PBZO-bedrijven, ARIE-plichtige bedrijven, PBZO-ARIE-bedrijven en BEVI-bedrijven.
Voor hen gelden zwaardere veiligheidsregimes, die niet alleen dienen om de medewerkers
tegen de risico’s van de gevaarlijke stoffen te beschermen, maar ook sterk gericht zijn op het
voorkómen van schade naar de omgeving (externe veiligheid).
Normen
Er bestaan tal van normen op het gebied van gevaarlijke stoffen. Normen hebben over het
algemeen geen wettelijke status. In een aantal gevallen wordt in de arbobeleidsregels echter
verwezen naar een specifieke norm, bijvoorbeeld NEN-EN 689, NPR 7910-1 en 2, NEN-EN14770-1. NEN-normen worden uitgegeven door het Nederlands Normalisatie Instituut.
Indelingen in gevaarsklassen en etikettering
In vrijwel elke werksituatie worden producten gebruikt die één of meer gevaarlijke stoffen
bevatten. Een primair kenmerk van een chemische stof is natuurlijk zijn naam. Maar vanwege de
vele synoniemen is die aanduiding niet altijd eenduidig. Daarom is door de Chemical Abstract
Services aan iedere chemische stof een uniek CAS-nummer toegekend.
Of men te maken heeft met een gevaarlijk product blijkt uit:
• Het etiket (volgens WMS = Wet milieugevaarlijke stoffen of het etiket van de ADR Vervoer
gevaarlijke stoffen of het etiket van de CLP = Classification, Labelling and Packaging of
chemicals). Zie verder.
• Het veiligheidsinformatieblad (VIB) of de Material Safety Data Sheet (MSDS of SDS of
SDS-e of SDS-ext);
• Het chemiekaartenboek of andere naslagwerken;
• Internet.
Tot 1 december 2010 werden de meeste chemicaliën voorzien van de oude etiketten conform de
Wet milieugevaarlijke stoffen (inmiddels opgeheven).
De CLP-verordening
Per 1 december 2010 is het nieuwe systeem voor Classificeren (indelen in categorieën),
Labellen (etiketteren) en Packaging (verpakken) van chemische stoffen ingevoerd: CLP.
Mondiaal is deze overeengekomen in het zogenaamde GHS-systeem: Globally Harmonised
System. Doel is te komen tot een harmonisering van de stoffen qua indeling, etikettering en
verpakking over de hele wereld. In Europa is het GHS-systeem vertaald in de GHS-EU, ook wel
de CLP-verordening genoemd. Omdat het een verordening is, hoeft deze niet eerst zoals bij de
Europese richtlijnen wel het geval is te worden vertaald in nationale wetgevingen, maar is deze
rechtstreeks van kracht verklaard voor alle leden van de Europese Unie. Voor enkelvoudige
stoffen is deze al ingevoerd vanaf 1 december 2010. Voor mengsels geldt deze verplichting
vanaf juni 2015.
Het systeem hanteert een drietal gevarenklassen:
• Fysische gevaren: (zoals ontplofbaar, ontvlambaar, oxiderend) 16 categorieën
• Gevaren voor gezondheid: (zoals giftig, kankerverwekkend) 10 categorieën
• Gevaren voor het milieu: (zoals giftig voor waterorganismen) 2 categorieën
Deze indeling, met in totaal 28 categorieën die meestal ook weer in subcategorieën zijn
onderverdeeld is dus aanzienlijk complexer dan de vorige indeling volgens de Wet
milieugevaarlijke stoffen.
Fysisch-chemische gevaren: 16 gevarenklassen
• Ontvlambare gassen
• Ontvlambare aërosolen
• Ontvlambare vloeistoffen
• Ontvlambare vaste stoffen
• Zelfontledende stoffen en mengsels
• Voor zelfontbranding vatbare vloeistoffen
• Voor zelfontbranding vatbare vaste stoffen
• Voor zelfverhitting vatbare stoffen en mengsels
• Stoffen en mengsels die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
• Organische peroxiden
• Ontplofbare stoffen
• Oxiderende gassen
• Oxiderende vloeistoffen
• Oxiderende vaste stoffen
• Gassen onder druk
• Bijtend voor metalen
Gezondheid 10 gevarenklassen
• Acute toxiciteit
• Stoffen die voor de huid corrosief en irriterend zijn
• Stoffen die irriterend en schadelijk zijn voor de ogen
• Sensibiliserende stoffen voor ademhaling, huid,
• Geslachtscelmutageniteit
• Carcinogene stoffen
• Toxisch voor de voortplanting
• Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT) bij eenmalige blootstelling
• STOT bij herhaalde blootstelling
• Aspiratiegevaar
Milieu 2 gevarenklassen
• Gevaarlijk voor aquatisch milieu
• Gevaarlijk voor de ozonlaag (aanvullend van EU)
Een CLP-etiket bevat de volgende elementen:
– Eén of meer gevarenaanduidingen (hazard statements, “H-zinnen” of gevaarszinnen), die de
rol van de huidige R-zinnen overnemen, en de gevaren van de stof beschrijven. Er zijn drie
soorten gevarenaanduidingen: materiële gevaren, gezondheidsgevaren en milieugevaren. Het
voordeel van deze gevarenzinnen (H-zinnen) t.o.v. de vroegere R-zinnen is dat aan het eerste
cijfer van de nummering direct al te zien is welk soort gevaar het betreft. Als eerste cijfer van het
nummer een 2, dan gaat het om een fysisch gevaar, een 3 staat voor een gezondheidsgevaar
en een 4 voor een milieugevaar.
Bijvoorbeeld
• H222: Zeer licht ontvlambare aërosol
• H270: Kan brand veroorzaken of bevorderen; oxiderend
• H318: Veroorzaakt ernstig oogletsel
– Eén of meer veiligheidsaanbevelingen (precautionary statements, “P-zinnen” of
voorzorgsmaatregelen), die de huidige S-zinnen vervangen, en veiligheidsvoorschriften geven
voor het omgaan met de stof. Er zijn vijf soorten veiligheidsaanbevelingen: algemene zinnen (3),
en zinnen met betrekking tot preventie (36), respons (50), opslag (20) en afval (3). Hiervoor
kunnen ook pictogrammen gebruikt worden.
Bijvoorbeeld:
• P102: Buiten bereik van kinderen houden
• P211: Niet in open vuur of op andere ontstekingsbronnen spuiten
• P336: Bevroren lichaamsdelen met lauw water ontdooien. Niet wrijven.
Nieuwe symbolen: de CLP-symbolen staan in een witte ruit-op-zijn-punt met een rode rand. Ze
zijn grotendeels dezelfde als de vroegere oranje gevaarsymbolen, met uitzondering van de
symbolen voor “houder onder druk” (een gasfles) en “gezondheidsgevaar op lange termijn” (een
doorstraalde borstkas) – waarbij het kan gaan om kankerverwekkende, mutagene, reprotoxische,
of sensibiliserende effecten. De doodskop staat voortaan alléén voor acute vergiftiging.
Het “andreaskruis” (voor “schadelijk”) is vervangen door een uitroepteken.
– Een signaalwoord (signal woord) (“gevaar” of “waarschuwing”, naargelang de
gevarencategorie van de stof). Deze signaalwoorden zijn echter zo generiek dat ze nauwelijks
informatief zijn. Ook is de grens tussen gevaar en waarschuwing nogal arbitrair.
De CLP verordening bevat ook nieuwe rekenregels voor mengsels.
De CLP is voorlopig niet van toepassing voor de volgende categorieën stoffen:
• Radioactieve stoffen.
• Stoffen en preparaten onder douanetoezicht.
• Vervoer gevaarlijke stoffen (land zee lucht).
• Afvalstoffen.
(Gedeeltelijke) vrijstelllingen
• Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.
• Veterinaire producten en diervoeders.
• Levensmiddelen (zoals aromastoffen).
• Gewasbeschermingsmiddelen.
• Stoffen als vetzuren, zonnebloemolie, argon, stikstof.
• Stoffen uit de natuur zoals aardgas, aardolie, steenkool.
• Cosmetische producten.
• Stoffen en mengsels voor wetenschappelijk onderzoek.
REACH: Registratie Evaluatie Autorisatie van Chemische stoffen
Eind 2006 is door de Europese Commissie de verordening REACH aangenomen ter
implementatie in de 25 lidstaten per 1 juni 2007. De overweging bij REACH is dat een goede
informatieverstrekking over de gevaren, de risico’s bij het werken met chemische stoffen zal
terugdringen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de fabrikanten en importeurs van
deze stoffen.
Het doel van REACH is meerledig:
• Streven naar duurzame chemie: chemie heeft een belangrijke rol in de economie, maar
gezondheids- en milieuschade dienen te worden voorkómen.
• Verschuiven van verantwoordelijkheid van overheid naar bedrijfsleven.
• Voorzorgbeginsel: zeer risicovolle stoffen niet of slechts onder voorwaarden toestaan
(autorisatie, vergunningen).
• Openbaarheid van gegevens over risico’s.
• Verbeteren kwaliteit van informatie over risico’s en beheersmaatregelen van chemische
stoffen en deze informatie uitwisselen (registratie en evaluatie).
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid voor het op de markt brengen van chemische stoffen
verschuift met de komst van REACH van de overheid naar de bedrijven.
• Bedrijven moeten informatie over stoffen verzamelen en verstrekken aan hun afnemers.
• Indeling en etikettering van stoffen worden geregeld in de wet.
• De verordening heeft onmiddellijke wetskracht voor alle EU lidstaten (dus hoeft niet eerst in
nationale wetgeving te worden opgenomen).
• Veiligheidsinformatiebesluit WMS is opgeheven. De VIB is nu geregeld in bijlage 2 van de
REACH-verordening. Voortaan heet deze SDS (Safety Data Sheet) i.p.v. MSDS. De SDS
wordt gebaseerd op een Chemical Safety Report (CSR). Als er blootstellingsscenario’s zijn
beoordeeld komt hier extra informatie bij: de extended SDS (e-SDS).
Invullen van REACH
Registratie: Boven bepaalde drempelwaardes moeten de stoffen geregistreerd zijn en
aangemeld bij het Europees Chemicaliën Agentschap (EChA).
Evaluatie: alle geregistreerde stoffen moeten op risico’s worden beoordeeld.
Autorisatie: Toestemming (onder voorwaarden) van Europa. Voor de hoge risicostoffen onder
strengere voorwaarden. Voorbeelden hiervan zijn: CMR-stoffen (carcinogene, mutagene en
reprotoxische stoffen), PBT-stoffen (persistent, bioaccumulerend en (eco)toxisch) en vPvBstoffen (zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen). Mogelijk in de toekomst ook
hormoonverstorende stoffen.
Bij REACH ligt een zwaar accent op beschrijving van exposure scenario’s; dus op beschrijving
van blootstellingsscenario’s. De CLP doet dit totaal niet maar kijkt alleen naar de intrinsieke
eigenschappen van de stoffen.
De drie inspectiediensten Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie), Voedsel- en Waren
Autoriteit (VWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) (de samenvoeging van de
vroegere VROM-inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat) van het Ministerie van
Infrastructuur en Milieu (IenM) voeren gerichte controles uit op de naleving van REACH-
– 9 –
regelgeving door bedrijven. De controles vinden plaats bij producenten, importeurs, handelaren
en professionele gebruikers van stoffen, preparaten en voorwerpen.
Nieuw, vergeleken met de vorige regelgeving, is dat niet alleen de gevaarsaspecten van de
chemische stoffen moeten worden aangemeld maar ook de te nemen veiligheidsmaatregelen bij
het verwerken van de stoffen. Aangezien deze sterk afhankelijk zijn van de procescondities bij
de afnemer, kan dit voor de producent of importeur tot problemen leiden.
REACH geldt voor alle stoffen die in hoeveelheden van meer dan 1 ton per jaar worden
geproduceerd of geïmporteerd.
Een aantal categorieën van stoffen is vrijgesteld van de REACH bepalingen:
– Radioactieve stoffen.
– Niet geïsoleerde tussenproducten.
– Stoffen en preparaten onder douanetoezicht.
– (Dier)geneesmiddelen.
– Levensmiddelen (inclusief additieven en aromastoffen).
– Diervoeders.
– Stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
– In de natuur voorkomende stoffen (b.v. aardgas, aardolie, ertsen).
Verder vallen stoffen die niet risicovol worden geacht (bijvoorbeeld vetzuren, polymeren),
afvalstoffen en het vervoer van gevaarlijke stoffen buiten REACH. Naar schatting geldt REACH
voor circa 30.000 chemische stoffen die in de EU op de markt zijn.
De gebruiker is verplicht te werken conform de in de exposure scenario’s beschreven
beheersmaatregelen, maar mag daar ook een gelijkwaardige werkwijze voor kiezen.
REACH: Registratie Evaluatie Autorisatie van Chemische stoffen
Eind 2006 is door de Europese Commissie de verordening REACH aangenomen ter
implementatie in de 25 lidstaten per 1 juni 2007. De overweging bij REACH is dat een goede
informatieverstrekking over de gevaren, de risico’s bij het werken met chemische stoffen zal
terugdringen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de fabrikanten en importeurs van
deze stoffen.
Het doel van REACH is meerledig:
• Streven naar duurzame chemie: chemie heeft een belangrijke rol in de economie, maar
gezondheids- en milieuschade dienen te worden voorkómen.
• Verschuiven van verantwoordelijkheid van overheid naar bedrijfsleven.
• Voorzorgbeginsel: zeer risicovolle stoffen niet of slechts onder voorwaarden toestaan
(autorisatie, vergunningen).
• Openbaarheid van gegevens over risico’s.
• Verbeteren kwaliteit van informatie over risico’s en beheersmaatregelen van chemische
stoffen en deze informatie uitwisselen (registratie en evaluatie).
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid voor het op de markt brengen van chemische stoffen
verschuift met de komst van REACH van de overheid naar de bedrijven.
• Bedrijven moeten informatie over stoffen verzamelen en verstrekken aan hun afnemers.
• Indeling en etikettering van stoffen worden geregeld in de wet.
• De verordening heeft onmiddellijke wetskracht voor alle EU lidstaten (dus hoeft niet eerst in
nationale wetgeving te worden opgenomen).
• Veiligheidsinformatiebesluit WMS is opgeheven. De VIB is nu geregeld in bijlage 2 van de
REACH-verordening. Voortaan heet deze SDS (Safety Data Sheet) i.p.v. MSDS. De SDS
wordt gebaseerd op een Chemical Safety Report (CSR). Als er blootstellingsscenario’s zijn
beoordeeld komt hier extra informatie bij: de extended SDS (e-SDS).
Invullen van REACH
Registratie: Boven bepaalde drempelwaardes moeten de stoffen geregistreerd zijn en
aangemeld bij het Europees Chemicaliën Agentschap (EChA).
Evaluatie: alle geregistreerde stoffen moeten op risico’s worden beoordeeld.
Autorisatie: Toestemming (onder voorwaarden) van Europa. Voor de hoge risicostoffen onder
strengere voorwaarden. Voorbeelden hiervan zijn: CMR-stoffen (carcinogene, mutagene en
reprotoxische stoffen), PBT-stoffen (persistent, bioaccumulerend en (eco)toxisch) en vPvBstoffen (zeer persistente en sterk bioaccumulerende stoffen). Mogelijk in de toekomst ook
hormoonverstorende stoffen.
Bij REACH ligt een zwaar accent op beschrijving van exposure scenario’s; dus op beschrijving
van blootstellingsscenario’s. De CLP doet dit totaal niet maar kijkt alleen naar de intrinsieke
eigenschappen van de stoffen.
De drie inspectiediensten Nederlandse Arbeidsinspectie, Voedsel- en Waren
Autoriteit (VWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) (de samenvoeging van de
vroegere VROM-inspectie en de Inspectie Verkeer en Waterstaat) van het Ministerie van
Infrastructuur en Milieu (IenM) voeren gerichte controles uit op de naleving van REACH-
regelgeving door bedrijven. De controles vinden plaats bij producenten, importeurs, handelaren
en professionele gebruikers van stoffen, preparaten en voorwerpen.
Nieuw, vergeleken met de vorige regelgeving, is dat niet alleen de gevaarsaspecten van de
chemische stoffen moeten worden aangemeld maar ook de te nemen veiligheidsmaatregelen bij
het verwerken van de stoffen. Aangezien deze sterk afhankelijk zijn van de procescondities bij
de afnemer, kan dit voor de producent of importeur tot problemen leiden.
REACH geldt voor alle stoffen die in hoeveelheden van meer dan 1 ton per jaar worden
geproduceerd of geïmporteerd.
Een aantal categorieën van stoffen is vrijgesteld van de REACH bepalingen:
– Radioactieve stoffen.
– Niet geïsoleerde tussenproducten.
– Stoffen en preparaten onder douanetoezicht.
– (Dier)geneesmiddelen.
– Levensmiddelen (inclusief additieven en aromastoffen).
– Diervoeders.
– Stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
– In de natuur voorkomende stoffen (b.v. aardgas, aardolie, ertsen).
Verder vallen stoffen die niet risicovol worden geacht (bijvoorbeeld vetzuren, polymeren),
afvalstoffen en het vervoer van gevaarlijke stoffen buiten REACH. Naar schatting geldt REACH
voor circa 30.000 chemische stoffen die in de EU op de markt zijn.
De gebruiker is verplicht te werken conform de in de exposure scenario’s beschreven
beheersmaatregelen, maar mag daar ook een gelijkwaardige werkwijze voor kiezen.
ADR: vervoerswetgeving
De classificatie van gevaarlijke stoffen vindt plaats conform de Europese overeenkomst ADR
(Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route).
Het ADR kent dertien klassen van gevaarlijke stoffen. In de onderstaande tabel zijn deze
klassen omschreven en voorzien van voorbeelden.
Tabel 1: ADR-klassen van gevaarlijke stoffen
Bij samenlading van stoffen zijn bepaalde combinaties
verboden:
• Explosieve stoffen niet samen verpakken met
andere stoffen
• Giftige (6.1) of infectieuze (6.2) stoffen en klasse 9
stoffen niet samen laden met voedsel of diervoer
• Radioactieve stoffen verwijderd houden van films
en poststukken
In de vervoerswetgeving wordt gewerkt met
zogenaamde verpakkingsgroepen. Daartoe worden
drie verpakkingsgroepen onderscheiden:
I: Stoffen met groot gevaar
II: Stoffen met middelmatig gevaar
III: Stoffen met gering gevaar
Voorbeeld voor de indeling in verpakkingsgroepen in
ADR-klasse 3:
• Verp.groep I: methylformiaat (vp < -20 0C)
• Verp.groep II: methanol, ethanol, aceton
• Verp.groep III: kerosine
Voorbeeld voor de indeling in verpakkingsgroepen in ADR-klasse 8:
• I: fluorwaterstof, thionylchloride, rokend zwavelzuur; volledige destructie van de huid over de
volledige dikte binnen 60 min na inwerkingstijd van < 3 min.
• II: lithiumhydroxide, mierezuur, NaOH en KOH; volledige destructie van de huid over de
volledige dikte binnen 14 dagen na inwerkingstijd van < 60, maar > 3 min.
• III: aminosulfonzuur en NaOH en KOH; na inwerkingstijd van < 4 uur, maar > 60 min.
Ook onderscheidt het ADR nog het zogenaamde bijkomend gevaar: een stof of voorwerp wordt
aan de hand van de grootste gevaarseigenschap ingedeeld in een gevarenklasse van het ADR.
Heeft die stof of voorwerp nog aanvullende gevaren die van belang kunnen zijn, maar niet het
grootste gevaar is, dan wordt dit als een bijkomend gevaar benoemd.
Met bovengenoemde factoren is de ADR veel genuanceerder dan de vroegere indeling in 14
categorieën uit de Wet milieugevaarlijke stoffen. Voor de CLP-classificatie is dat in versterkte
mate het geval.
3. VERSCHILLENDE GROEPEN GEVAARLIJKE STOFFEN EN HUN EFFECTEN
Gevaarlijke stoffen kunnen risico´s opleveren wanneer mensen eraan worden blootgesteld. Het
gevolg van de blootstelling kan zijn gezondheidsletsel. Ook materialen en gebouwen kunnen
ongewenste effecten oplopen bij blootstelling aan chemische stoffen zoals aantasting, corrosie,
verbranding enz. De stoffen zijn op grond van hun potentiële effecten in gevaarscategorieën
ingedeeld zoals: giftig, corrosief, irriterend, brandgevaarlijk, kankerverwekkend, mutageen,
bedwelmend, explosief, schadelijk voor de voortplanting. Deze effecten en de ernst van deze
effecten zijn afhankelijk van de bewuste stof, van de mate (hoeveelheid) en duur van
blootstelling, van de eigenschappen van de blootgestelde persoon en van de omstandigheden
waarin de blootstelling optreedt. Gezondheidsklachten kunnen direct optreden, maar ook pas na
jaren verschijnen en/of plotseling optreden na jarenlange blootstelling.
Globaal kan verschil gemaakt worden tussen twee categorieën effecten: stochastische effecten
en deterministische effecten.
Stoffen met stochastische effecten
Bij ‘stochastische stoffen’ hangt de grootte van het schadelijk effect niet af van de dosis. Maar
de kans (stochas) om dat effect op te lopen hangt wel af van de dosis. Er kan wel of geen effect
optreden, zowel bij een hoge als bij een lage dosis. Maar als er een effect optreedt, dan is dat
altijd maximaal. Na blootstelling krijgt iemand (op termijn) wel of niet kanker, er is geen
tussenweg.
Deze stoffen hebben veelal geen drempelwaarde (NOEL of NOAEL = No (Adverse) Effect
Level) waaronder geen schadelijk effect optreedt. Er kan dan ook geen honderd procent veilige
grenswaarde voor de arbeidsomgeving worden vastgesteld. Elke dosis van een stochastische
stof, hoe klein ook, leidt tot een kans op het schadelijk effect. En de kans dát het schadelijk
effect optreedt, wordt groter bij een hogere dosis van die stof, dus ook bij herhaalde en
langdurige blootstelling.
Stoffen met deterministische effecten
Bij de ‘deterministische stoffen’ treedt het effect pas op boven een bepaalde dosis. De grootte
van het effect is recht evenredig met de opgelopen dosis. De dosis wordt bepaald door de
frequentie en de duur van de blootstelling en de hoogte van de concentratie.
Blijft de dosis van een stof beneden de drempelwaarde (NOEL of NO Effect Level) dan treedt
het effect niet op, daarboven wel. De ernst van het effect neemt verder toe naarmate de
blootstelling langer voortduurt of vaker herhaald wordt, waarbij dus de opgenomen dosis steeds
hoger wordt. Eén stof kan verschillende drempeldoses hebben voor verschillende
deterministische effecten. Voor deterministische stoffen kunnen veilige grenswaarden voor de
arbeidsomgeving vastgesteld worden. Bij het vaststellen van grenswaarden voor een stof wordt
overigens altijd uitgegaan van de laagste dosis die tot een waarneembaar schadelijk effect leidt
(hierbij wordt ook een veiligheidsfactor gebruikt).
De stochastische stoffen worden om boven beschreven redenen als veel gevaarlijker gezien dan
de deterministische stoffen. Daarom worden aan deze stochastische stoffen (zoals
kankerverwekkende en mutagene stoffen) veel strengere eisen qua werken en registratie
gesteld dan aan de deterministische stoffen (zie hoofdstuk 4). Ook mag bij kankerverwekkende
stoffen bij het toepassen van de arbeidshygiënische strategie om economische redenen niet van
een lager beheersingsniveau gebruik worden gemaakt.
Opnamewegen
Sommige stoffen kunnen gezondheidsrisico’s veroorzaken als zij in het lichaam terechtkomen
door inademen, via de huid of door inslikken. Opname via de ademhaling komt het meeste voor.
Opname via de huid komt vooral voor bij vloeistoffen en deels bij gassen en dampen.
De giftigheid of toxiciteit van een stof komt pas tot uitdrukking als het lichaam de hoeveelheid
stof niet zonder merkbare effecten kan verwerken. De schadelijkheid verschilt sterk per stof. Ook
de aggregatietoestand (gasvormig, vloeibaar of vast) van de stof is daarbij van belang. Het
inademen van bijvoorbeeld methylkwik is bijzonder schadelijk terwijl het inslikken van vloeibaar
kwik nauwelijks ernstige nadelige effecten veroorzaakt. Sommige stoffen, zoals bijtende zuren,
zijn agressief en veroorzaken bij blootstelling direct schade in de vorm van verwonding, pijn of
irritatie.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen acute en chronische effecten.
Acute effecten
Acuut giftige stoffen vormen een directe bedreiging voor de gezondheid. Vaak zijn de effecten
plaatselijk of lokaal. Acute effecten manifesteren zich binnen korte tijd (van minuten tot dagen)
na de blootstelling en zijn vaak omkeerbaar. Zo is het bedwelmende effect van inademing van
ether van tijdelijke aard. De effecten verdwijnen vrij snel na beëindiging van de blootstelling,
tenzij het effect zo ingrijpend is dat herstel niet meer mogelijk is. Voorbeelden zijn een blijvende
plaatselijke beschadiging door het etsen van de huid met geconcentreerd zwavelzuur en sterfte
door blootstelling aan hoge concentraties koolmonoxide.
De mate van giftigheid wordt vaak uitgedrukt in de LD50 (Lethale dosis) of de LC50 (Lethale
concentratie), de dosis of concentratie waarbij de helft van de proefdieren overlijdt binnen 24 uur
na blootstelling aan de betreffende stof.
Chronische effecten
Chronische effecten ontstaan door langdurige of herhaaldelijke kortdurende blootstelling.
Chronische effecten hebben vaak betrekking op functionele systemen in het lichaam zoals het
zenuwstelsel, het maagdarmkanaal of de bloedcirculatie.
Voorbeelden zijn inademing van kwartsstof dat kan leiden tot stoflongen en longkanker, en
blootstelling aan acrylaten of methacrylaten in diverse kappersproducten die na verloop van tijd
leiden tot huidallergie. Frequente opname van zware metalen kan op den duur leiden tot
disfunctionerende nieren. Chronische blootstelling aan organische oplosmiddelen, zoals tolueen,
alcohol en aceton, kan uiteindelijk leiden tot het organisch psycho-syndroom (OPS), waarbij het
centraal zenuwstelsel is verstoord en de hersenen niet meer goed functioneren.
CMR-stoffen
CMR-stoffen zijn chemicaliën die schade kunnen veroorzaken die niet altijd door het lichaam te
herstellen is. Vooral als de blootstelling aan deze stoffen hoog is of als een werknemer langdurig
wordt blootgesteld aan kleine hoeveelheden. CMR-stoffen zijn carcinogene
(kankerverwekkende), mutagene en repro(ductie)toxische stoffen. Stoffen die alleen
(carcinogene stoffen) of in combinatie met andere stoffen (mutagene stoffen) kanker kunnen
veroorzaken behoren tot de categorie stoffen met stochatische effecten (zie boven).
Mutagene stoffen zijn stoffen die het erfelijk materiaal kunnen beschadigen en die in combinatie
met andere stoffen kanker kunnen veroorzaken. Blootstelling aan deze stoffen is voor iedereen
ongewenst vanwege de schadelijke gezondheidseffecten die kunnen optreden. De blootstelling
aan deze stoffen op de werkplek is vaak hoger dan in het algemeen leefmilieu. Veelal
veroorzaken zij schade die niet altijd door het lichaam te herstellen is. Vooral als de blootstelling
aan deze stoffen hoog is of als een werknemer langdurig wordt blootgesteld aan kleine
hoeveelheden mutagene stoffen kunnen onherstelbare effecten ontstaan, waaronder kanker.
Daarnaast zijn er ook reprotoxische stoffen. Deze stoffen kunnen een nadelige invloed hebben
op de vruchtbaarheid, maar ook schade veroorzaken tijdens de ontwikkeling van het ongeboren
kind en leiden tot aangeboren afwijkingen. Sommige reprotoxische stoffen vormen een
gezondheidsrisico voor het kind tijdens het geven van borstvoeding. Blootstelling aan deze
stoffen is voor iedereen ongewenst vanwege de schadelijke gezondheidseffecten die kunnen
optreden. De blootstelling aan deze stoffen op de werkplek is vaak hoger dan in het algemeen
leefmilieu.
Wat zegt de wet erover?
Rond de zwangerschap zijn er bijzondere wettelijke eisen zoals de verplichting tot het
formuleren van een zwangerschapsbeleid, extra eisen aan de RIE ten aanzien van aanvullende
registratie, extra voorzieningen en organisatorische maatregelen, zoals het beschikbaar stellen
van rustruimten en overleg over passende maatregelen om het werk aan te passen of
vervangend werk aan te bieden. In het uiterste geval kan aanspraak worden gemaakt op de
ziektewet. Voor reproductietoxische risico’s worden ook eisen gesteld aan de voorlichting voor
en na de zwangerschap met inachtneming van de privacy ten aanzien (de melding van) van
kinderwens en zwangerschap.
Brandbare stoffen.
Een voorwaarde voor een brand of explosie van een brandbare stof is dat de stof in contact is
met lucht (zuurstof) én dat er een ontstekingsbron aanwezig is. Ontstekingsbronnen kunnen zijn:
open vuur, hete oppervlakken, mechanische vonken, lasvonken, elektrische bronnen,
chemische reacties en straling. Brandbare gassen, zoals acetyleen en waterstof, zijn altijd
gevaarlijk. Bij brandbare vloeistoffen speelt de mate van verdamping van de vloeistof een rol:
het is namelijk de damp van de vloeistof die brandt en niet de vloeistof zelf. Brandbare stoffen
met een vlampunt lager dan 21°C kunnen al bij kamer temperatuur tot ontsteking worden
gebracht. Voorbeelden hiervan zijn ether, benzine en aceton. Sommige vaste stoffen kunnen
spontaan aan de lucht ontbranden. Dit worden pyrofore stoffen genoemd. Metaalpoeders, van
bijvoorbeeld ijzer of zink, kunnen pyrofoor zijn.
Explosieve stoffen
Bij een explosie verbrandt ook stof, maar in zo’n korte tijd dat de energie die hierbij vrijkomt
desastreus kan zijn. Een brand kan overgaan in een explosie. Als bijvoorbeeld benzinevaten
aan brand worden blootgesteld, kan de drukopbouw binnen de vaten zo groot worden dat de
vaten het begeven waardoor er in korte tijd grote hoeveelheden benzinedamp vrijkomen, met
een explosie tot gevolg. Dit kan de vorm aannemen van een BLEVE, een Boiling Liquid
Expanding Vapor Explosion. Ook zijn er vaste stoffen die schok- of stootgevoelig zijn en
daardoor kunnen exploderen. Trinitrotolueen (TNT) is daar een voorbeeld van.
Een explosie kan een chemisch of fysisch karakter hebben.
Wanneer een brandbaar vast product in zeer fijn verdeelde vorm (korrels kleiner dan 0,5 mm)
wordt opgewerveld in lucht en er tegelijkertijd een voldoende krachtige ontstekingsbron
aanwezig is, kan een stofontploffing optreden. Stofontploffingen komen voor bij het verwerken
(slijpen, zagen, breken, malen, zeven, versproeien, transport) van poedervormige producten,
zoals suiker, meel, melkpoeder, kunstmest en aluminiumslijpsel.
Door onderlinge wrijving worden de stofdeeltjes statisch opgeladen. Als het watergehalte van
een poeder lager is dan 10% is de elektrische geleidbaarheid laag en zal de lading van de
stofwolk toenemen. De ontlading naar metalen delen van een installatie gaat gepaard met
vonken, waardoor brandbaar mengsel kan worden ontstoken.
Een voorbeeld van een fysische explosie is het bezwijken van een drukvat zoals een gascilinder,
waarbij de inhoud in korte tijd vrijkomt. Een voorbeeld van een chemische explosie is het
ontleden van een organisch peroxide waarbij in korte tijd veel gasvormige producten vrijkomen.
Bij chemische explosies onderscheidt men homogene en heterogene explosies. Bij een
homogene explosie komt de gehele massa tegelijkertijd tot explosie. Bij een heterogene
explosie wordt de reactie op één punt in de stof gestart, waarna de reactie zich verder
laagsgewijs door de gehele massa van de stof voortplant. Dit type explosie komt het meeste
voor.
De gevolgen van een explosie kunnen zijn:
• Verbranding: bij een explosie komt veel energie vrij in de vorm van stralingsenergie. Deze
stralingsenergie kan schade aanrichten op dezelfde manier als bij een brand.
• Ontstaan van een schokgolf: een schokgolf kan enorme schade aanrichten aan gebouwen,
machines en voorraden. Uiteraard kan ook het menselijk lichaam door een schokgolf ernstig
worden beschadigd.
• Scherfwerking: bij een explosie die zich voordoet in een gesloten ruimte, zal de druk in die
ruimte snel stijgen. Er kunnen scherven of brokstukken ontstaan die met grote snelheid
wegschieten en ernstige schade aanrichten.
• Vrijkomen van toxische stoffen: de gevolgen hiervan zijn afhankelijk van de hoeveelheid en
giftigheid van de gevormde producten.
4. REGISTRATIE EN VASTSTELLEN BLOOTSTELING
In het Arbobesluit wordt gesteld: met betrekking tot de aard van de blootstelling wordt in ieder
geval vastgesteld aan welke gevaarlijke stoffen werknemers worden of kunnen worden
blootgesteld, wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden, in welke situaties
blootstelling zich kan voordoen en op welke wijze blootstelling kan plaatsvinden. Ook dient de
aard, de mate en de duur van die blootstelling te worden beoordeeld teneinde de gevaren voor
de werknemers te bepalen.
Dit betekent dat voor de registratie van chemische stoffen in het algemeen de volgende
gegevens moeten worden geregistreerd:
Aard, mate en duur van de blootstelling
Aard van de stoffen: welke stoffen, hun gevaren, in welke situaties en hoe blootstelling
plaatsvindt
Hierbij gebruiken
– VIB of anderszins
– de omstandigheden en hoeveelheden aan stoffen
– de redelijkerwijs voorzienbare gebeurtenissen die kunnen leiden tot
een aanzienlijke toename van de mate van blootstelling ook indien
er preventieve maatregelen zijn getroffen
– de effectiviteit van genomen preventieve maatregelen
– resultaten van arbeidsgezondheidskundige onderzoeken
Mate en duur van blootstelling: blootstellingsniveau (via meten of evaluatiemethodes).
Voor carcinogene en mutagene stoffen geldt een aanvullende registratieplicht waarin moet
worden opgenomen:
• de reden waarom het gebruik van de stof noodzakelijk is en waarom vervanging niet
mogelijk is;
• het jaarverbruik;
• de aard van de werkzaamheden;
• het aantal werknemers dat aan de stof wordt blootgesteld;
• een lijst van werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan
kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend
proces, onder vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan;
• welke beschermende maatregelen er zijn getroffen;
• de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt.
Bovendien geldt: iedere werknemer heeft recht op inzage in de gegevens die in de lijst, bedoeld
in het eerste lid, met betrekking tot hem zijn opgenomen.
Voor de ‘voor de voortplanting vergiftige stoffen’ dienen naast de algemene gegevens (zie
bovenaan) ook nog de volgende gegevens te worden vastgelegd:
• de hoeveelheid van de stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel
aanwezig pleegt te zijn in verband met opslag;
• het aantal werknemers dat arbeid pleegt te verrichten op de arbeidsplaats waar de stof
pleegt voor te komen;
• de vorm van de arbeid die met de stof pleegt te worden verricht.
Veelal wordt in het kader van de milieu- of omgevingsvergunning of in het kader van de
lozingsvergunning ook een registratie van de aanwezige stoffen gevraagd. Deze registraties
kunnen natuurlijk prima gecombineerd worden.
Voordelen van een goede registratie is niet alleen dat men aan wettelijke verplichtingen voldoet,
maar dat deze ook bedrijfsmatige voordelen heeft.
• Tijdens de gewone procesvoering heeft men zicht op waar welke stoffen staan en kan men
daardoor efficiënt gebruik maken van deze stoffen en hoeft men minder grote voorraden aan
te houden.
• De registratie kan gebruikt worden als voorraadbeheerssysteem en vice versa.
• De registratie kan behulpzaam zijn bij het verstrekken van informatie over gevaarlijke stoffen
aan de gebruikers. Het registratiesysteem kan daartoe gekoppeld zijn aan een
informatiesysteem met veiligheidsinformatiebladen, werkplekinstructiekaarten of andere
data.
• In geval van ongelukken en calamiteiten kan men direct aan de bedrijfshulpverleners en
externe hulpdiensten de informatie over aanwezigheid en aard van de stoffen verstrekken,
waardoor adequaat kan worden ingegrepen.
Behalve checklijsten die op papier (of op de computer) kunnen worden ingevuld, zijn er de
afgelopen jaren ook meerdere websites en softwareprogramma’s gemaakt, die hulp bieden bij
het vaststellen van de risico’s en bij het beantwoorden van de vraag, welke maatregelen er
genomen moeten worden. Dit worden ook “instrumenten” genoemd, of vaker nog “tools”.
Sommige zijn alleen geschikt voor goed opgeleide professionele gebruikers, maar er zijn er ook
die wat eenvoudiger zijn en die voor veel MKB-bedrijven goed voldoen.
Arbeidsinspectie
Een vrij eenvoudig instrument is sinds 2011 beschikbaar gesteld door de Inspectie SZW
(voorheen Arbeidsinspectie). Ze noemen het een “Zelfinspectie gevaarlijke stoffen” en het is te
vinden op internet (zie http://gevaarlijkestoffen.zelfinspectie.nl/).
Dit is een digitale checklijst, die een aantal vragen doorloopt waarmee inzicht wordt verkregen in
de situatie in het bedrijf. Het gaat vooral over vier stappen die moeten worden doorlopen om het
beleid met betrekking tot gevaarlijke stoffen in te vullen.
De vier stappen zijn: inventariseren, beoordelen, maatregelen nemen en borging.
Onder borging wordt enerzijds verstaan, het voorbereid zijn op toekomstige veranderingen
(nieuwe wetgeving, nieuwe grenswaarden, in gebruik nemen van nieuwe stoffen of nieuwe
installaties) en een noodplan hebben voor als het misgaat met gevaarlijke stoffen. Anderzijds
hoort daarbij het geven van voldoende voorlichting en instructies aan de werknemers en toezicht
houden op veilige werkmethodes en het gebruik van PBM.
Leidraad veilig werken
Sinds januari 2007 is de Arbowet met betrekking tot gevaarlijke stoffen veranderd. Ook is het
stelsel van grenswaarden (voorheen MAC-waarden genoemd) veranderd. De wet stelt de
algemene doelen voor de veiligheid en gezondheid op de werkplek. Grenswaarden worden
vooral beschouwd als een middel om een veilige en gezonde werkplek te bereiken. De bedrijven
hebben meer vrijheid gekregen bij het kiezen van middelen waarmee dat doel wordt bereikt. Zij
kunnen dat zelfstandig doen of in groepsverband op niveau van de branches of de sectoren. De
manier waarop bedrijven aan de wettelijke verplichting voldoen, moet worden vastgelegd in een
arbocatalogus (zie www.arbocatalogi.net), die door de Inspectie SZW (voorheen
Arbeidsinspectie) moet worden goedgekeurd.
Als handreiking naar MKB-bedrijven en brancheverenigingen heeft de SER (Sociaal
Economische Raad, waarin werkgevers- en werknemersorganisaties zitten) een
Leidraad ontwikkeld voor het veilig werken met gevaarlijke stoffen. Deze Leidraad (zie
www.veiligwerkenmetchemischestoffen.nl) is te vinden via de website van de SER. Met de
Leidraad kan worden nagegaan of er voor bepaalde bedrijven of branches specifieke veilige
grenswaarden voor bepaalde stoffen worden geadviseerd. Ook staat daar of er beproefd veilige
werkmethodes zijn die in de branche aangeraden of voorgeschreven worden. Op de site zijn ook
links te vinden naar andere, soms buitenlandse, sites die hulp kunnen bieden bij het opstellen
van grenswaarden of bij het kiezen van beheersmaatregelen.
AWARE-codes voor oplosmiddelen
Met steun van het ministerie van SZW is de AWARE (Adequate Warning and Air Requirement)
systematiek in Nederland geïntroduceerd. Met AWARE wordt aan oplosmiddelhoudende
producten (reinigingsmiddelen, verdunningsmiddelen, coatings, lijmen) een code gegeven, die
uit twee getallen bestaat. Het eerste is een getal dat aangeeft hoeveel ventilatie nodig is bij het
werken met dat product, om onder de grenswaarden te blijven. Het tweede getal is een maat
voor de andere risico’s van het product (huidblootstelling, inslikken), waarbij alle in het product
aanwezige componenten zijn meegenomen.
De AWARE-code zou gebruikt kunnen worden om alternatieve producten met gelijke technische
eigenschappen met elkaar te vergelijken. De code wordt niet standaard meegeleverd. De
verfproducenten zijn wel bereid gevonden de AWARE-codes van hun producten vrij te geven
aan bedrijven die daarom verzoeken.
Net-based tools
Voor de beoordeling van werksituaties met gevaarlijke stoffen zijn er verschillende instrumenten
of ‘tools’ ontwikkeld die via internet beschikbaar zijn. Deze worden ook wel “net-based tools”
genoemd.
EASE
Een voorloper daarvan is het al wat oudere (van voor 2000) EASE (Estimation and Assessment
of Substance Exposure) dat ontwikkeld werd door de Engelse arbeidsinspectie. Dit programma
werd op diskettes geleverd en is ruim 10 jaar lang gebruikt. Daardoor konden de uitkomsten van
de geschatte blootstelling vergeleken worden met praktijksituaties waar metingen waren
gedaan. Na toetsing van de uitkomsten bleken de schattingen van EASE te vaak en te veel af te
wijken van de echte praktijk. De schattingen van blootstelling waren vaker te hoog dan te laag,
dus met EASE zat je meestal aan de veilige kant. Maar dat leidt tot onnodige investeringen,
daarom wordt EASE tegenwoordig niet meer aanbevolen.
COSHH Essentials
Met een aantal van de nieuwe generatie tools kan, behalve naar een beoordeling van de
blootstelling ook gezocht worden naar bijbehorende (veelal technische) beheersmaatregelen.
Soms kan daarmee ook de effectiviteit van de verschillende beheersmaatregelen die mogelijk
zijn, worden vergeleken. Een voorbeeld van zo’n tool met uitgebreide functionaliteit is het
Engelse ‘COSHH Essentials’; dit staat voor ‘Control of Substances Hazardous to Health
Regulations’, dit om te voldoen aan de ‘regelgeving voor het beheersen van stoffen die
schadelijk zijn voor de gezondheid’. In essentie gaat het om ‘taken’ (tasks), zoals het mengen
van stoffen of het drogen van producten enz. De blootstelling aan stoffen wordt daarbij
ingedeeld in klassen (“Control banding”). Op basis van de klassering van de blootstelling, kan
het bijbehorende niveau van benodigde beheersmaatregelen worden vastgesteld. Tot slot biedt
COSHH-Essentials een uitgebreide database van technische beheersmaatregelen waaruit
gekozen kan worden om het vereiste beheersingsniveau te bereiken. Omdat het Engelstalig is en
doordat er veel technische termen worden gebruikt, kan het zelfs voor een Nederlandse
deskundige lastig zijn om er de weg in te vinden.
Ook in Nederland zijn er al instrumenten ontwikkeld. Twee daarvan zijn door de Inspectie SZW
(voorheen Arbeidsinspectie) goedgekeurd en erkend als middel om de blootstelling van stoffen
te schatten. Dat zijn de Stoffenmanager en de ‘Verbetercheck Lasrook’ van “5x Beter, Werken is
gezond” een project in de metaalsector. De website www.5xbeter.nl biedt ook een
‘Verbetercheck Oplosmiddelen’ maar die is door de Inspectie SZW (nog) niet erkend als middel
om de blootstelling aan oplosmiddeldamp te schatten.
De Stoffenmanager
De Nederlandse “Stoffenmanager” is een instrument, vergelijkbaar met COSHH-Essentials. Het
is ontwikkeld door deskundigen van TNO en van de Arbo Unie. De Stoffenmanager biedt onder
andere de mogelijkheid om een registratie van gevaarlijke stoffen op te zetten. De registratie kan
op internet worden opgeslagen en is dan ook vanaf andere locaties toegankelijk. Verder kan er
een ‘Plan van Aanpak’ mee worden gemaakt met een overzicht van de te nemen maatregelen
en is er de mogelijkheid om ‘Werkplek Instructie Kaarten’ te maken. De instructiekaarten
beschrijven hoe er veilig kan worden gewerkt met de betreffende stoffen en kunnen binnen het
bedrijf worden gebruikt als instructie voor de werknemers. Met de Stoffenmanager kan een
schatting worden gemaakt van de hoogte van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen in het
bedrijf (zodat niet gemeten hoeft te worden).
De Stoffenmanager is, vergeleken met COSHH Essentials, minder uitgebreid en minder
gedetailleerd in het aanbod van praktische beheersmaatregelen, maar er wordt continu gewerkt
aan uitbreiding en verbetering. De Stoffenmanager is ook toegankelijk voor niet-deskundigen en
is niet al te moeilijk in het gebruik, al zullen er altijd gevallen zijn waar beter een deskundige kan
worden ingezet.
In onderstaand plaatje is de algemene structuur van de Stoffenmanager weergegeven.
STEAMbase
STEAMbase (SToffenmanager Exposure And Modelling database) is een aan Stoffenmanager
verbonden database met meetgegevens van de blootstelling aan allerlei stoffen in allerlei
situaties. Deze gegevens over heel veel uiteenlopende werkplekken zijn toegankelijk gemaakt
via internet. (Zie www.vast.szw.nl). Internationaal lopen er vergelijkbare ontwikkelingen in
andere EU-landen. Er is sprake van dat deze initiatieven meer op elkaar afgestemd zullen
worden, zodat uitwisseling van meetgegevens tussen EU-landen mogelijk wordt. Voor
brancheorganisaties en MKB-bedrijven is STEAMbase een mogelijkheid om bij vergelijkbare
werkzaamheden eenvoudig en snel een beeld te krijgen van de daarbij te verwachten
blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Verbeterchecks Lasrook, Oplosmiddelen
In de sector metaalbedrijven loopt vanaf 2006 het project ‘5 x Beter, Werken is gezond’. Dit is
een initiatief van de werkgevers- en werknemersorganisaties en staat daarom open voor
bedrijven (en hun werknemers) die aangesloten zijn bij de Metaalunie of bij FME/CWM. Het
project is in het begin opgezet om arbeidsomstandigheden in de metaalsector op vijf gebieden te
verbeteren: blootstelling aan schadelijk geluid, lasrook en oplosmiddelen, de fysieke belasting
en de veiligheid van machines. Na verloop van tijd is daar het onderwerp ‘werkdruk, gedrag en
cultuur’ bijgekomen. Via de website kan met behulp van ‘verbeterchecks’ op de verschillende
onderwerpen gecontroleerd worden of de situatie voldoet aan wat in de branche wordt
voorgeschreven.
Op het gebied van gevaarlijke stoffen is er dus een verbetercheck voor lasrook en één voor
oplosmiddelen. De website (www.5xbeter.nl) is ook toegankelijk voor mensen die niet in de
metaal werken. De aangesloten metaalbedrijven kunnen daarbij ook de hulp inroepen van een
adviseur, de zogenoemde ‘verbetercoaches’ die dan langskomen om je bedrijf door te lichten en
vervolgens een deskundig advies geven. De 5xbeterchecks zijn door de Inspectie SZW
(voorheen Arbeidsinspectie) geaccepteerd als ‘Arbocatalogus’ voor de aangesloten branches.
Dat betekent dat wie de maatregelen heeft genomen zoals de verbeterchecks voorschrijven, op
die onderwerpen automatisch voldoet aan de arbowet.
REACH: blootstellingsmodellen
Met de invoering van de regelgeving REACH in de EU, worden producenten en leveranciers van
producten met gevaarlijke stoffen erin, verplicht om allerlei informatie mee te leveren over de
gevaren van hun product en over hoe er veilig mee gewerkt kan worden. Een onderdeel van de
verplichtingen is het uitwerken van de mogelijke ‘blootstellingsscenario’s bij het te verwachten
normale gebruik van hun product. Daarbij moet er een schatting gemaakt kunnen worden van de
blootstelling aan gassen, dampen of stofvormige producten via de huid of via de ademhaling.
Om die schattingen te kunnen maken zijn er verschillende computermodellen ontwikkeld, die
een schatting van de blootstelling kunnen geven op basis van een aantal gegevens over de
stoffen, over de installaties en over de manier waarop er met de producten wordt gewerkt. Deze
modellen zijn vergelijkbaar met de modules van Stoffenmanager of de Verbetercheck Lasrook,
waarmee ook een blootstelling wordt geschat. De modellen die voor REACH zijn ontwikkeld zijn
echter ingewikkelder en de meeste kunnen alleen door goed opgeleide en ervaren deskundigen
worden gebruikt.
Enkele min of meer eenvoudig te hanteren modellen zijn: het EMKG expo-tool van het Duitse
ministerie BAUA en ECETOC TRA (de opvolger van EASE).
De Stoffenmanager (zie boven) levert een beter en nauwkeuriger resultaat dan deze twee
modellen. Een goed instrument is momenteel ART (Advanced REACH Tool) van het
Nederlandse TNO. En het is natuurlijk ook zo, dat hoe geavanceerder het schattingsmodel, hoe
meer deskundigheid van de gebruiker vereist wordt om dit goed te kunnen toepassen.
DOHSBase
DOHSBase is een database-programma dat gegevens biedt over Nederlandse en buitenlandse
grenswaarden, fysische en chemische eigenschappen van stoffen, en voorgeschreven
meetmethoden. Daarnaast biedt het programma een module om zogenoemde “kick-off
grenswaarden” vast te stellen. Dit zijn grenswaarden voor stoffen waarvoor nog onvoldoende
toxicologische gegevens beschikbaar zijn om een grenswaarde op te baseren. Onder andere op
basis van de fysische en chemische eigenschappen en gegevens van overeenkomstige stoffen
wordt met deze module een ‘voorlopige’ grenswaarde vastgesteld, waarmee gewerkt kan
worden totdat er voldoende gegevens zijn om er een ‘echte’ grenswaarde op te baseren.
Informatie over DOHSBase en hoe het programma kan worden aangeschaft zijn te vinden op de
website van DOHSBase.
NEN689
Bij het meten wordt vaak gebruik gemaakt van de NEN689
Op basis van één meting wordt dan een uitspraak gedaan over de mogelijkheid dat op lange
termijn de grenswaarde overschreden wordt. Wanneer die meting een uitslag geeft hoger dan
de grenswaarde, wordt geconcludeerd dat de grenswaarde dus wordt overschreden en dat
beheersmaatregelen noodzakelijk zijn. Wanneer die ene meting een uitslag geeft die lager ligt
dan 10 % van de grenswaarde, wordt de situatie als ‘veilig’ beoordeeld.
5. OPSLAG
De opslag van gevaarlijke stoffen vraagt speciale aandacht. Vaak worden in de opslagruimte
grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen bij elkaar gezet en kunnen deze een bom binnen het
bedrijf vormen. Niet alleen voor de medewerkers kan dat een groot risico opleveren, maar ook
voor de omwonenden.
Om de risico’s hiervan beheersbaar te maken, moeten bedrijven voldoen aan de eisen zoals
deze in hun Milieu- of omgevingsvergunning of het Activiteitenbesluit zijn gesteld. Veelal wordt
daarin verwezen naar de oude CPR 15 richtlijn of de nieuwe PGS15 richtlijn.
In het kort worden hier de hoofdlijnen van de PGS15 richtlijn besproken.
De eisen die in de PGS15 richtlijn staan beschreven gelden alleen wanneer het bedrijf onder het
Activiteitenbesluit valt of wanneer een milieuvergunning is afgegeven waarin expliciet naar deze
eisen wordt verwezen. Bij de vergunningaanvraag kan een bedrijf bedingen aan bepaalde eisen
niet te hoeven voldoen. De PGS15 richtlijn is gebaseerd op de indelingscategorie van
gevaarlijke stoffen volgens de vervoerswetgeving. Ook het systeem van verpakkingsgroepen
wordt daarin gevolgd.
In de richtlijn zijn de regels opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen
waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Voor
de bepaling van het vereiste beschermingsniveau is uitgegaan van de huidige stand der
techniek die geldt voor de bouwkundige uitvoering van opslagvoorzieningen,
brandbestrijdingssystemen en arbeidsmiddelen.
De voorschriften in de richtlijn vormen een nadere invulling van de bepalingen van de
milieuwetgeving, de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving en het Bouwbesluit.
In de PGS15 worden voor verschillende categorieën stoffen drempelwaardes (ondergrenzen)
genoemd. Pas wanneer deze grenzen worden overschreden, moet aan de PGS15 richtlijn
worden voldaan.
Op hoofdlijnen geldt de onderstaande tabel.
In de PGS15 richtlijn zijn regels opgenomen om tot een aanvaardbaar beschermingsniveau te
komen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. Daarbij is een onderscheid gemaakt in
kleine opslagen van gevaarlijke stoffen tot 10 ton en grote opslagen van gevaarlijke stoffen
vanaf 10 ton.
Aan de opslagruimte wordt een set eisen gesteld qua ligging, brandwerendheid, kwaliteit
vloeren, kwaliteit stellingen, bliksembeveiliging, ventilatie, voorkomen van verontreinigd
hemelwater, productopvang, veiligheidskasten, verpakking en etikettering, onverenigbare
combinaties van stoffen, rook- en vuurverbod, blustoestellen, veiligheidssignalering,
toegankelijkheid voor onbevoegden, toegangsdeuren en vluchtwegen, noodverlichting en
vluchtwegaanduiding, nooddouche en oogspoelvoorziening, maatregelen bij incidenten,
verwarming, PBM, hygiëne en good housekeeping, veiligheidsignalering,
veiligheidsinformatiebladen, instructies, bedrijfshulpverlening.
Voor opslagvoorzieningen tot 10 ton kan met een basisvoorzieningenniveau worden volstaan. In
bepaalde opslagsituaties wordt vanaf een opslaghoeveelheid van 2,5 ton een branddetectiesysteem met doormelding geëist. Bij opslagvoorzieningen vanaf 10 ton wordt het te hanteren
beschermingsniveau bepaald door de gevaarsaspecten van de stoffen die worden opgeslagen
en het soort verpakkingsmateriaal van die stoffen. In de regels van deze richtlijn worden daartoe
voor opslagen vanaf 10 ton drie verschillende beschermingsniveaus onderscheiden. Naarmate
de brandbaarheid van een stof toeneemt, is een zwaarder beschermingsniveau noodzakelijk. In
de regels van deze richtlijn is dit onder meer vertaald in de eisen die aan de aanwezigheid en
uitvoering van branddetectie, bluswateropvang, brandbestrijdings- en brandbeveiligingssystemen moeten worden gesteld.
Voor de toepassing van PGS 15 geldt het gelijkwaardigheidbeginsel. Dit houdt in dat andere
maatregelen kunnen worden getroffen dan in de voorschriften van PGS 15 zijn opgenomen. In
de praktijk betekent dit dat tijdens het vooroverleg of in de vergunningaanvraag gegevens
moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat minimaal een gelijkwaardige bescherming van het
milieu, arbeidsbescherming of brandveiligheid kan worden bereikt. Het bevoegd gezag
beoordeelt in het kader van de vergunningverlening uiteindelijk of met de toepassing van het
andere middel een gelijkwaardige bescherming kan worden bereikt.
PGS15 geeft ook voorschriften voor de opslag van:
• Gasflessen
• Spuitbussen
• Brandgevaarlijke vaste stoffen (klasse 4.1) voor zelfontbranding vatbare stoffen (klasse 4.2)
en stoffen met gevaar van ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water (klasse
4.3)
• Opslag van een beperkte hoeveelheid organische peroxiden (klasse 5.2).
• De tijdelijke opslag van gevaarlijke stoffen die voor een ander bedoeld zijn (hoofdstuk 10
PGS15).
Een werkvoorraad wordt niet gezien als een opslagvoorraad en hoeft daarom niet aan de
voorschriften van PGS15 te voldoen. Onder een werkvoorraad gevaarlijke stoffen wordt
verstaan de voorraad gevaarlijke stoffen welke ten behoeve van de bedrijfsvoering/productie in
een productieruimte/werkruimte of nabij een procesinstallatie of afvulinstallatie is opgesteld. De
werkvoorraad moet strikt noodzakelijk zijn. De grootte ervan moet in principe zijn afgestemd op
het verbruik van één dag of één batch. Een laskar met gasflessen kan ook als werkvoorraad
worden beschouwd.
Verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen moeten, met uitzondering van de noodzakelijke
werkvoorraad, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de
opslagvoorziening mogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Lege
verpakking wordt daarbij gezien als volle.
In een opslagvoorziening mogen, met uitzondering ten behoeve van monstername en ter
bestrijding van een lekkage of calamiteit, geen aftap- of overtapwerkzaamheden plaatsvinden.
Ompakwerkzaamheden mogen slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt
geopend.
Aanvullende bepalingen zijn:
Indien in een inrichting > 2500 kg gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, moet een voldoende
vakbekwaam personeelslid aanwezig zijn. Vakbekwaamheid moet aantoonbaar zijn.
Indien in een inrichting > 2500 kg gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, moet van de aanwezige
stoffen een actueel journaal worden bijgehouden. Dit journaal moet toegankelijk zijn voor
hulpverlenende diensten. Dit journaal kan voor bedrijven met een redelijk constante voorraad
vervangen worden door een éénmalige lijst.
6. INFORMEREN VAN MEDEWERKERS
Voorlichting en onderricht
Een maatregel ter voorkoming van onnodige blootstelling is het informeren van de werknemers
over de risico’s van het werken met de gevaarlijke stof(fen) waarmee zij werken. Bovendien
moeten zij de risico’s voldoende kunnen beoordelen. De volgende onderwerpen moeten tijdens
voorlichting en onderricht worden behandeld:
– risico’s;
– blootstelling;
– grenswaarden;
– maatregelen bij overschrijding grenswaarden;
– maatregelen ter beperking of voorkoming blootstelling;
– hygiënische maatregelen;
– persoonlijke beschermingsmiddelen;
– maatregelen ter voorkoming van calamiteiten;
– maatregelen bij calamiteiten.
De manier waarop een werkgever zijn werknemers op bovengenoemde punten opleidt en
informeert is vrij. Meestal zal een werkgever gebruikmaken van de beschikbare informatie op het
etiket en in het veiligheidsinformatieblad. Voor stoffen waarvan deze informatie ontbreekt zal
men zelf een etiket en een informatieblad moeten samenstellen. Met behulp van deze twee
informatiebronnen wordt in veel bedrijven een werkplekinstructiekaart (WIK) samengesteld die
een hulpmiddel is bij de voorlichting en instructie van werknemers. Zo’n kaart geeft alle direct
relevante informatie die nodig is om veilig met een stof of product te kunnen werken in de
specifieke werksituatie. Dit betekent dat de informatie uitgebreider is dan de informatie op het
etiket, maar beknopter dan het meestal meer pagina’s tellende veiligheidsinformatieblad.
Essentieel is dat werknemers in staat zijn het veiligheidsetiket te kunnen lezen en deze ook
daadwerkelijk lezen. Het etiket op de fles bevat de meest essentiële veiligheidsinformatie. Veelal
hoeft de werknemer niet veel meer over de betreffende stof af te weten.
Werknemers zijn wettelijk verplicht zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en dat van anderen.
Daaronder hoort dan ook dat zij zich zelf informeren over de gevaren en potentiële risico’s bij het
werken met gevaarlijke stoffen. Ook zijn zij verplicht deel te nemen aan
voorlichtingsbijeenkomsten.
Veiligheidssignalering
Het moet duidelijk zijn waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Met behulp van borden
kunnen de ruimten of locaties worden aangegeven. Ook leidingen waar gevaarlijke stoffen als
gassen, corrosieve, giftige of kankerverwekkende stoffen doorheen stromen, moeten in
bepaalde gevallen worden voorzien van etiketten. Ook plaatsen waar persoonlijke
beschermingsmiddelen moeten worden gedragen of waar een explosiegevaarlijke atmosfeer
heerst, moeten worden gemarkeerd.
Calamiteitenplan
De werknemers moeten weten hoe zij moeten handelen bij ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Meestel zijn zij juist goed op de hoogte van de gevaren van de betreffende stoffen. Bij de
zwaardere categorieën stoffen moet daarom al van te voren bedacht zijn welke maatregelen
genomen moeten worden bij ongelukken met deze stoffen en welke middelen daarvoor al in de
betreffende of een nabij gelegen ruimte aanwezig moeten zijn.
Vindt zo´n ongeval dan daadwerkelijk plaats dan zal een procedure in werking moeten treden,
die is opgenomen in het zogenaamde calamiteitenplan of bedrijfsnoodplan. Hierin staan de te
volgen procedures voor ieder denkbaar ongewenst voorval. De bedrijfshulpverlening (BHV)
speelt hierbij een grote rol. Vragen die moeten worden gesteld (en beantwoord) bij het
ongewenst vrijkomen van een gevaarlijke stof, zijn:
– Om welke stof(fen) gaat het (zie etiket, verpakking)?
– Wat zijn de gevaren en veiligheidsmaatregelen (R- en S-zinnen of H- en P-zinnen)?
– Wat zijn de mogelijke effecten op gezondheid en materialen?
– Om hoeveel stof gaat het?
– Is er direct gevaar voor anderen, is ontruiming noodzakelijk?
– Welke opruimingsmaatregelen zijn nodig?
– Moet de bedrijfshulpverlening worden ingeschakeld?
– Wat zijn de noodzakelijke beschermingsmiddelen (perslucht, handschoenen)?
– Welke technische maatregelen moeten er worden genomen (ramen, ventilatie)?
– Welke essentiële informatie moet worden doorgegeven aan de hulpverleners?
– Zijn de juiste hulpmiddelen aanwezig (absorptiemateriaal, afvalvaten)?
– Wat kan na de directe ingreep aan bereddering (salvage) worden gedaan?
Adequaat ingrijpen bij ongevallen met gevaarlijke stoffen zal echter alleen maar goed verlopen
wanneer de procedure ook regelmatig geoefend wordt.
7. HERKENNEN, EVALUEREN EN BEHEERSEN
Bij het werken met gevaarlijke stoffen wordt vaak gewerkt volgens het principe: herkennen,
evalueren en beheersen (de HEB-aanpak).
Herkennen
Op het veiligheidsinformatieblad (VIB of SDS of MSDS) dat door de leverancier wordt
bijgeleverd is gedetailleerde informatie opgenomen, onder andere over risico’s voor veiligheid en
gezondheid. Dit zullen in veel gevallen niet alle risico’s van stoffen zijn, en ze zullen ook niet een
goed inzicht geven in de blootstelling op de individuele werkplek. Het VIB vervangt dus niet de
Risico-Inventarisatie & -Evaluatie, maar kan wel behulpzaam zijn bij het opstellen van een RI&E.
Evalueren
Nadat bekend is met welke stoffen wordt gewerkt, dient te worden bepaald hoe groot de
blootstelling aan deze stoffen is, hoe lang en hoe waarschijnlijk het is dat een bepaald
risicoscenario optreedt (brand, inwerking op de huid, inademing, enz). Dit betekent dat de
grootte van het risico wordt vastgesteld. In de praktijk betekent dit dat vastgesteld dient te
worden hoe groot de blootstelling aan de stoffen is. Dit kan worden gedaan door metingen uit te
voeren. Ook zijn er diverse inschattingsmodellen beschikbaar zoals EASE en de stoffenmanager
(zie eerder) waarmee de grootte van de blootstelling kan worden bepaald.
Beheersen
Wanneer op basis van het herkennen en evalueren is vastgesteld dat er sprake is van te grote
risico’s, moeten deze risico’s worden teruggedrongen. Bij het terugdringen van de risico’s dient
de arbeidshygiënische strategie te worden gevolgd.
Dit houdt in dat bij het zoeken van beheersmaatregelen ter preventie van blootstelling aan
risico’s, een hiërarchische volgorde is aangebracht.
De volgorde in de arbeidshygiënische strategie is:
• Maatregelen aan de bron
• Maatregelen in de omgeving
• Organisatorische maatregelen
• Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen
Het nemen van maatregelen aan de bron is het meest effectief: de bron van het gevaar wordt
weggenomen, vervangen, aangepast of geïsoleerd.
Pas als die maatregelen onvoldoende effect hebben, dienen maatregelen in de omgeving te
worden genomen: dus maatregelen in de overdrachtsweg van bron naar mens.
Wanneer ook die maatregelen onvoldoende risicoreductie opleveren, dienen pas maatregelen
bij de mens zelf te worden genomen: persoonlijke beschermingsmiddelen. Als laatste stap
omdat het dragen van PBM’s veelal als oncomfortabel en belastend wordt ervaren.
De eerste stappen in de arbeidshygiënische strategie kunnen worden beschouwd als meer
collectieve maatregelen: de aanpak aan de bron zelf, de barrières die bij de bron en in de
overdrachtsweg worden aangebracht werken voor veel meer werknemers. De laatste stap, het
dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s), zijn individuele barrières en helpen
alléén bij de werknemer die deze draagt.
De maatregelen op de verschillende niveaus hebben nadrukkelijk een hiërarchische volgorde.
De werkgever moet dus eerst de mogelijkheden op hoger niveau onderzoeken voordat besloten
wordt tot maatregelen uit een lager niveau. Het is alleen toegestaan een niveau te verlagen als
daar goede redenen voor zijn (technische, uitvoerende en economische redenen). Dit is het
redelijkerwijs-principe. Die afweging geldt voor elk niveau opnieuw. Uitzondering hierop vormen
risico’s van carcinogenen en biologische agentia. Dan mag alleen een stap lager in de hiërarchie
worden gedaan als een hogere maatregel technisch niet uitvoerbaar is. Economische oorzaken
mogen voor deze twee groepen niet worden aangewend als reden voor een lager niveau van
maatregel.
Maatregelen aan de bron
De meest fundamentele maatregel hierin is het elimineren van de bron. Zo kan bijvoorbeeld een
hoog-toxische stof worden vervangen door een minder gevaarlijke stof. Bekende voorbeelden
van vervanging zijn: het vervangen van benzeen als oplosmiddel door tolueen, het vervangen
van bichromaatzwavelzuur door zeep-oplossingen, of het vervangen van zeer vluchtige door
minder vluchtige stoffen. Dit zijn gunstige alternatieven voor zowel de veiligheid als voor het
milieu.
Ook kan een geheel andere werkwijze worden gekozen. Bijvoorbeeld kan er een ander
reactieproces worden uitgezocht waarmee geen carcinogene of hoog-toxische tussenproducten
ontstaan.
Fundamenteel is om bij inkoop van apparatuur en stoffen te borgen dat daar al rekening wordt
gehouden met arbo-aspecten. Dus intrinsiek veilige stoffen i.p.v. gevaarlijke stoffen, veilige en
ergonomische machines. Door zo’n inkoopbeleid worden in het verdere traject heel veel extra
kosten bespaard.
Wanneer onveilige stoffen worden aangekocht, zijn allerlei voorzieningen nodig als zuurkasten,
plaatselijke afzuiging, veiligheidsinformatiebladen, voorlichting naar de werknemers, eventueel
Perodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO), signaleringsapparatuur, enz.
Wanneer het geheel wordt gekapitaliseerd is het vaak voordeliger bij de inkoop al te kiezen voor
intrinsiek veiligere producten/stoffen. Goede arbo en veiligheid begint al bij de inkoop. Dit is ook
een voorbeeld van bronaanpak.
Een andere vorm van aanpassen van de bron is, door de bron hetzelfde te houden, bijvoorbeeld
een bepaalde chemicalie, maar deze in een andere vorm te gebruiken. De stof wordt
bijvoorbeeld:
• gebonden aan een vaste drager.
• in plaats van in de vorm van vloeistof of poeder ingezet als pellet of granulaat.
• nat gehouden tijdens bewerking
• ingesloten in een minder gevaarlijk materiaal.
Door deze methodes kan de betreffende gevaarlijke stof zich minder gemakkelijk verspreiden,
waardoor de kans op blootstelling aan deze stof voor de medewerkers afneemt en daarmee ook
de risico’s.
Maatregelen direct om en bij de bron (omkasten, afschermen)
De bron kan ook geïsoleerd worden door gebruik te maken van gesloten systemen. De bron is
door de omhulling geheel afgescheiden van de omgeving. Vrijkomende stoffen blijven binnen de
omhulling en kunnen niet tot blootstelling leiden.
Aanpassen kan ook gebeuren door het wijzigen van de werkmethode. Een chemische reactie
kan bij een lagere druk of lagere temperatuur uitgevoerd worden, waardoor de
verspreidingskans van de schadelijke stoffen geringer is. Ook kan het verdampend oppervlak
van vloeistoffen worden beperkt door het afdekken van open bakjes en containers.
Maatregelen in de omgeving
Wanneer maatregelen aan de bron en direct om en bij de bron niet mogelijk of niet afdoende
zijn, kunnen andere maatregelen worden getroffen.
Zo kan bijvoorbeeld gewerkt worden met ventilatie om opname van gevaarlijke stoffen te
voorkómen en te verminderen. Dit betreft dan inhalatoire blootstelling (door inademing) aan
gevaarlijke stoffen. Door de ventilatie wordt verontreinigde lucht afgevoerd en schone lucht
toegevoerd. Duidelijk is dat ventilatie alleen zin heeft als de blootstelling aan stoffen via de lucht
plaatsvindt.
Bij ventilatie kan gebruik worden gemaakt van plaatselijke en ruimtelijke ventilatievoorzieningen.
Bij plaatselijke ventilatie wordt direct bij het emissiepunt de schadelijke stof weggezogen. Bij
ruimtelijke ventilatie wordt de lucht in de hele ruimte ververst. De effectiviteit van plaatselijke
ventilatie qua bescherming is veel groter (en financieel veelal voordeliger) dan die van
ruimtelijke ventilatie. Plaatselijke ventilatie heeft dan ook sterk de voorkeur boven
ruimteventilatie.
Organisatorische maatregelen (zoals de duur van de blootstelling en/of het aantal
blootgestelde personen beperken).
Bij afscherming van de mens worden maatregelen genomen om mens en bron van elkaar te
scheiden in ruimte of tijd. Het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan gevaarlijke stoffen
wordt verkleind, alsmede de tijd dat individuele werknemers worden blootgesteld.
Risicovolle activiteiten worden gecompartimenteerd, d.w.z. dat zij niet meer in één ruimte
gecombineerd met andersoortige “normale” werkzaamheden, maar in een aparte ruimte worden
verricht zodat zo min mogelijk mensen worden blootgesteld. Zo kunnen er bijvoorbeeld aparte
werkruimtes zijn ingericht voor werk met zeer lawaairijke machines, met hoog-toxische
materialen, aparte spuitcabines, enz.
Door organisatorische maatregelen te nemen kan de blootstelling eveneens worden
teruggebracht. Hierbij horen beperking van de doorloop door de ruimten, verbieden van de
toegang voor onbevoegden, enz.
Persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wanneer bovengenoemde maatregelen niet mogelijk zijn, of de blootstelling nog onvoldoende
tot aanvaardbare proporties wordt teruggebracht, kan als laatste oplossing voor het gebruik van
persoonlijke beschermingsmiddelen worden gekozen. Het dragen van PBM’s is de minst
gewenste keuze en ze mag voor de medewerker enkel van tijdelijke aard zijn.
Bekende voorbeelden van PBM’s zijn helmen, veiligheidsbrillen, handschoenen,
veiligheidsschoenen en adembescherming.
Het is toegestaan verschillende maatregelen uit verschillende niveaus te combineren om de
risico’s te verminderen. Maar maatregelen van de bovenste niveaus verdienen de voorkeur.
Aanvullend moeten de werknemers worden voorgelicht over de aard van de stoffen, over hoe
men er mee dient te werken en welke veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit dient
geregeld herhaald te worden. Ook moet toezicht worden gehouden op de voorgeschreven
werkwijzen. Steeds dient het werk zodanig ingericht te zijn dat blootstellingsgrenswaarden niet
overschreden worden.
Bron: NVVA 2012